Standpunten

1. Deloyale concurrentie moet er uit

Context

Deloyale of oneerlijke concurrentie blijft een ernstig en acuut probleem voor de Vlaamse kampeersector. Principieel gaat het voor de sector allereerst om respect voor het gelijke speelveld. De sector vraagt dat de overheden zelf het goede voorbeeld geven.

In tweede instantie gaat het probleem van de deloyale concurrentie om het verlies van potentiële omzet voor professionele kampeerbedrijven in de sector wanneer een deloyaal en oneerlijk aanbod de markt afroomt.

Op de derde plaats bedreigt oneerlijke concurrentie de structurele tewerkstelling bij de kampeer- en recreatieondernemingen. Ten vierde zet oneerlijke concurrentie de investeringsbereidheid en bijgevolg de kwaliteit bij de professionele sector onder druk. Waarom immers nog investeren in voorzieningen voor bepaalde markten indien deze markt afgeroomd wordt door oneerlijke concurrentie; zo vragen veel professionele recreatieondernemers zich terecht af.

Voorbeelden van oneerlijke concurrentie zijn o.a.

  • publieke gratis camperplaatsen ingericht door lokale of andere overheden;
  • private gratis camperplaatsen ingericht in het kader van digitale platformen van kampeerautogebruikers: kamperen op de oprit van mensen thuis;
  • gratis camperplaatsen voor overnachting bij commerciële bedrijven buiten de logiessector (zogeheten campergastbedrijven) met het oog op de aanverwante verkoop van bijvoorbeeld gerechten, ambachtelijke producten, land- en tuinbouwproducten of tickets tot bepaalde attracties. Gratis overnachten, maar met een zachte morele dwang om toch iets aan te kopen of te nuttigen ter plekke;
  • pop-upcampings die opereren zonder omgevingsvergunning en/of in zones die niet bestemd zijn voor verblijfsrecreatie (zie verder punt 4 over problematieken ruimtelijke ordening van dit memorandum).

Vraag RECREAD aan de federale regering

RECREAD vraagt een nieuwe federale wetgeving om de algemene werking van overheden in ons land op de markt te reguleren, dit in lijn met de EU-Dienstenrichtlijn (Bolkestein-richtlijn).Volgens RECREAD ontbreekt vergelijkbare wetgeving op federaal Belgisch niveau in tegenstelling tot bijvoorbeeld in Nederland.

Algemeen geldt volgens RECREAD dat het aanbieden door publieke overheden van diensten die niet gecatalogeerd kunnen worden als ‘algemeen belang’ en gratis of tegen tarieven aangeboden worden die niet de werkelijke economische prijs voor de overheid doorrekenen aan de consument een schending inhouden van de EU-Dienstenrichtlijn (Bolkestein).

Voor RECREAD is de Nederlandse Wet Markt en Overheid hét goede voorbeeld om hieraan te remediëren. Nederlandse rechtbanken oordeelden op basis van deze wet, dit na klacht van campinguitbaters tegen gratis camperplaatsen, dat er m.b.t. tot gratis camperplaatsen geen sprake was van een algemeen belang en dat er tastbare economische schade berokkend werd aan reguliere kampeerbedrijven. Hierdoor kunnen de Nederlandse kampeerondernemers met zicht op rendabiliteit investeren in camperplaatsen. Dat is ook de vraag van de Vlaamse kampeersector.

Vraag RECREAD aan de Vlaamse regering

RECREAD vraagt een terugkeer naar de basisbeginselen van het eerste Vlaams logiesdecreet van 10 juli 2008waarbij initieel elk publiek aangeboden logies – zowel gratis als betalend – onder de toepassing van de Vlaamse logieswetgeving valt. Het is uiteraard aan de wetgever om eventuele  uitzonderingen op deze regel nader te bepalen, graag in overleg met alle actoren uit de logiessector.

Bij de finale stemming over het jongste logiesdecreet in 2022 werd door diverse fracties van de meerderheid erkend dat de politiek zich verder diende te beraden over de klacht van RECREAD ten aanzien van het ongelijke speelveld veroorzaakt door gratis en deloyaal aanbod van gratis camperplaatsen. RECREAD vraagt daarom dat de nieuwe politieke meerderheid de daad bij het woord voegt en het politieke debat hierover heropent in overleg met de kampeersector.

2. Bivakplaatsen: beperking in aantal

Context

In het licht van de deloyale concurrentie (zie hoger) maakt RECREAD zich ook zorgen over de eventueel verdere toename aan het aanbod aan bivakplaatsen zoals kennelijk nagestreefd wordt door sommigen binnen het Agentschap Natuur en Bos en door sommigen binnen de groene beweging in Vlaanderen.

Een eventuele verdere uitbreiding van dat aanbod staat wat RECREAD betreft haaks op het eerder veel gebruikte argument door de politiek naar de kampeersector toe dat het aanbod van bivakplaatsen zo verschrikkelijk marginaal is dat dit geen enkele concurrentie zou inhouden voor reguliere bedrijven. Hoe meer bivakplaatsen echter des te minder marginaal en des te meer bedreigend voor de toeristische campings gericht op een trekkerspubliek in regio’s dicht bij natuurgebieden.

Indertijd is aan de Vlaamse kampeersector ook gezegd dat het aanbod aan bivakplaatsen niet toeristisch zou gepromoot worden. De sector stelt echter vast dat deze politieke belofte niet stand houdt in de praktijk. Toeristische diensten promoten ook bivakplaatsen.

Feit is dat dergelijke initiatieven en de promotie ervan demotiverend werken op de reguliere sector om nog te investeren in kampeerweides voor het trekkerspubliek met kleine tentjes. Dat kan voor RECREAD echt niet de bedoeling zijn. Men verwijt de sector enerzijds vaak dat er te weinig toeristische beleving is, maar anderzijds rijdt men de erkende kampeersector recht in de wielen. Zo werkt het niet.

Schrijnend is verder dat het Agentschap Natuur en Bos tezelfdertijd geen duimbreedte speelruimte wil laten aan erkende kampeerbedrijven die beschikken over gronden in natuurgebied om eventueel ook gelijkaardige basic kampeerplaatsen aan te bieden gedurende een beperkte periode van het jaar en onder voorwaarden vergelijkbaar met de bivakplaatsen. Dat is een politiek van twee maten en twee gewichten vanwege ANB.

Vraag RECREAD aan de Vlaamse regering

RECREAD vraagt dat het aanbod aan bivakplaatsen beperkt zou worden tot een beperkt aantal sites dat zeer functioneel is aan welbepaalde routepaden door natuurgebied in plaats van ‘in het wilde weg’ overal in de natuur van Vlaanderen altijd maar meer sites bij te willen creëren voor vrij kamperen. Bivakplaatsen worden bij voorkeur ook niet ingericht in de buurt van toeristische campingsmet aanbod voor trekkerspubliek.

Het idee van sommigen om één plek te voorzien per Vlaamse gemeente is voor RECREAD net een voorbeeld van niet-functionaliteit.

Verder vraagt RECREAD veel meer openheid vanuit het Agentschap Natuur en Bos  ten aanzien van gelijkaardige laagdynamische initiatieven die voorgesteld worden door erkende kampeerbedrijven met eigen zones gelegen in natuurgebied of ander kwetsbaar gebied.

3. Toeristentaksen zijn niet rechtvaardig

Context

RECREAD stelt zich de vraag waarom toeristische gemeenten logiesbedrijven nog eens extra moeten belasten ten opzichte van andere economische bedrijvigheden? Immers; ook veel andere bedrijven genereren rechtstreeks of onrechtstreeks inkomsten uit toeristen, terwijl die andere sectoren er echter niet specifiek of nauwelijks voor belast worden. Al te vaak worden toeristentaksen gebruikt om gemeentelijke begrotingen sluitend te maken zonder de lokale kiezer te moeten treffen.

Toeristische gemeenten wijzen dan vaak op hun inspanningen naar veiligheid, netheid en voorzieningen voor toeristen. Maar ook eigen inwoners en dagtoeristen genieten daarvan.

Overigens moeten logiesbedrijven in Vlaanderen bij wet het afval van hun gasten op eigen kosten beheren als bedrijfsafval. Die kosten worden dus helemaal niet gemaakt door de gemeenten of steden. Lokale overheden verwijzen steevast naar de verwerking van afval van toerisme om taksen te verantwoorden, terwijl dat zeker in het geval van verblijfstoeristen niet helemaal klopt.

Toeristische gemeenten hebben in regel drie opties: ofwel géén taksen op toeristische overnachtingen, ofwel een forfaitaire uitbatingstaks per logiestype (kamer, kampeerplaats, etc.), ofwel een algemene toeristentaks per persoon per nacht.

RECREAD blijft om principiële reden van gelijkheid met andere economische sectoren tegen specifieke taksen op de uitbating van logies en al helemaal tegen een toeristentaks per nacht per persoon (citytaks):

  • In het geval van een zogenaamde citytaks per persoon per overnachting is het verlies buitenproportioneel voor bedrijven in de kampeersector. Een taks van 3 euro per persoon per nacht op een campingtarief tikt naar verhouding voor een kampeerder veel zwaarder aan dan diezelfde 3 euro voor een hotelgast. In realiteit gaat deze taks af van de inkomsten van de campinghouder omdat gasten als compensatie van de taks vaak ook minder lang verblijven.
  • Campings in één gemeente betalen bijvoorbeeld toeristentaks per nacht, terwijl in de buurgemeente een forfaitaire taks geldt. Dat trekt de concurrentie in één regio scheef.
  • Dagtoeristen worden niet of nauwelijks getroffen door de gemeentelijke fiscaliteit terwijl de verblijfstoeristen wel het kind van de rekening zijn.
  • Sommige logiesverstrekkers – bijvoorbeeld in de zogenaamde deeleconomie via digitale platformen – blijven al te vaak fiscaal buiten schot voor de toeristentaks. Dat is niet fair.

Vraag RECREAD aan lokale besturen

RECREAD vraagt aan steden en gemeenten om niet alle lasten af te wentelen op de verblijvende gasten zoals nu vaak wel het geval is, terwijl dagjesmensen vaak ontsnappen aan taksen. Indien er toch taksen op verblijfstoeristen gevraagd worden, dan vraagt RECREAD aan de betrokken gemeenten en steden om dit proportioneel en redelijk te doen en via overleg met de sector.

RECREAD vraagt dat een deel van de taks kan terugvloeien naar de sector via investeringen ten bate van het toerisme waarover de taksbetalende logiessector ook mee inspraak krijgt. Welke gemeente geeft het voorbeeld?

RECREAD vraagt ook dat lokale besturen tijdig en ruim voor het einde van elk kalenderjaar aangeven wat de taksen zullen zijn voor het volgende jaar, zodanig dat ondernemers dit kunnen opnemen in hun facturatie aan de vaste kampeergasten aan het begin van het nieuwe jaar.

4. Ruimtelijke ordening: haalbaarheid & gelijk speelveld

Context

Voor RECREAD staan drie essentiële principes voorop: ondernemers moeten ruimte hebben om te kunnen ondernemen, administratieve lasten moeten tot een minimum beperkt worden en ‘last but not least’ moet de overheid afdoende rechtszekerheid bieden op de lange termijn. Dat laatste is essentieel voor de investeringsbereidheid en de rendabiliteit in een kapitaalsintensieve sector zoals de verblijfsrecreatie. De sector vraagt aandacht bij de politieke partijen voor volgende punten:

Aandachtspunt: Interpretatie vrijstelling mobiele constructies op erkende terreinen

Sinds 2016 zijn op vraag van RECREAD alle mobiele constructies op terreinlogies erkend volgens het Vlaams logiesdecreet middels het Vrijstellingsbesluit vrijgesteld van omgevingsvergunning. Ook alle zaken die op een recreatief perceel geplaatst kunnen worden en die er niet zouden staan als het verblijf er niet zou staan, worden geacht vrijgesteld te zijn van bouwvergunning. Het vrijstellingsbesluit en Logiesdecreet verwijzen overigens naar elkaar zodat de ene regelgeving niet onverhoeds door de andere regelgeving gewijzigd kan worden. (Zie Vrijstellingsbesluit 16 juli 2010, art. 8.4 zoals gewijzigd op 17 januari 2014)

Echter, soms geven lokale ambtenaren een eigen meer beperkte interpretatie aan het begrip ‘mobiele verblijven’ waarbij al te vaak voorbijgegaan wordt aan evoluties in het eigentijdse aanbod en aan de wijzigende trends in de markt.

Zo bijvoorbeeld doen lokale diensten Omgeving wel eens moeilijk over de vrijstelling van geschakelde mobiele eenheden. Denk bijvoorbeeld aan de L-vormige mobiele chalet of andere combinaties waarbij modulaire mobiele eenheden aan elkaar gezet worden tot één constructie.

Vraag RECREAD aan de Vlaamse regering

Wat RECREAD betreft, geldt het Vrijstellingsbesluit voor ALLE mobiele constructies op terreinen erkend door Toerisme Vlaanderen, ook als het gaat om mobiele units die bestaan uit mobiele modulaire delen die aan elkaar gezet worden tot één constructie. RECREAD vraagt een verduidelijking van het Vrijstellingsbesluit in die zin.

RECREAD vraagt ook dat het begrip ‘mobiel’ voor wat betreft terreinlogies onder het logiesdecreet – onder te bepalen voorwaarden – ruimer geïnterpreteerd zou kunnen worden dan enkel als een constructie op een ‘chassis met wielen’ zoals vandaag het geval is door stedenbouwkundige ambtenaren. RECREAD vraagt dit omdat steeds meer fabrikanten van mobiele kampeerunits hun constructies zonder wielbasis aanbieden en de plaatsing via een hijskraan vanaf de vrachtwagen voorzien.

 

Aandachtspunt: Verplichte MER-procedure: minder administratieve lasten

Door hun aard hebben recreatiebedrijven in de regel een eerder grote bedrijfsoppervlakte. Dit speelt de sector soms parten als het gaat over de toepassing van de zogenaamde verplichte Milieu Effect Rapportage (MER). Deze plicht geldt voor bedrijven met een bedrijfsoppervlakte vanaf 5 ha. Deze was door de wetgever o.i. bedoeld voor grotere industriële sites, maar veel kampeerbedrijven vallen er ook onder.

Deze verplichte MER-procedure zorgt vaak – ook bij relatief kleinere bouwwerken – voor ernstige vertragingen bij de behandeling van bouwdossiers. En tijd is nu net wat recreatiebedrijven vaak te kort komen. Immers, omwille van het vermijden van hinder voor de gasten kunnen zij enkel buiten het toeristische seizoen werken uitvoeren.

Vraag RECREAD aan de Vlaamse regering

RECREAD vraagt dat de Vlaamse Regering actie onderneemt om de administratieve overlast i.v.m. MER-procedure voor de sector van de recreatiebedrijven zoveel als mogelijk te beperken. Niet in het minst als het gaat om kleinere bouwdossiers.

 

Aandachtspunt: De impact van visienota’s en toetsingskaders

Voor de ruimtelijke planning doen overheden steeds vaker een beroep op het ontwikkelen van zogenaamde visienota’s en toetsingskaders met betrekking tot de gewenste ruimtelijke ordening in bepaalde doelgebieden. Meestal gebeurt dit op lokaal en provinciaal niveau.

Ontwerpers en ambtenaren gaan bij de opstelling van visies en toetsingskaders klaarblijkelijk almaar verder in hun bemoeienis met ondernemerskeuzes. Hierdoor ontstaat er een groeiend spanningsveld tussen de vrijheid van ondernemen enerzijds en de zogenaamde goede ruimtelijke ordening anderzijds.

Terwijl in de vroegere gewestplannen uit de jaren 1970 enkel algemene bestemmingen werden vastgelegd, lijkt het er nu op dat de overheid steeds meer in dieper detail functies en activiteiten wil vastleggen per terrein of zone. Bijvoorbeeld: welke specifieke types van verblijfsrecreatie kunnen er uitgebaat worden?

In dat verband wordt het langkamperen (dit zijn vaste gasten in stacaravans, mobiele chalets, vakantiehuisjes) steeds vaker in het vizier genomen ten voordele van het toeristische kamperen. Het uitgangspunt van ontwerpers is klaarblijkelijk dat langkamperen per definitie geen ruimtelijke kwaliteit zou bieden terwijl toeristisch kamperen dat per definitie wel biedt. Voor RECREAD is dit een onaanvaardbaar vooroordeel dat geen enkele intellectuele grond raakt.

Talloze voorbeelden uit de sector tonen immers aan dat ruimtelijke kwaliteit geen kwestie is van het ene of het andere verblijfsmodel (vaste kampeergasten of toeristisch), maar wel eerder een zaak is van technische en ruimtelijke keuzes.

Wat is naar uiterlijke visuele impact het verschil tussen een kwaliteitsvol mobiel chalet van een jaargast enerzijds en anderzijds een kwaliteitsvol mobiel chalet dat aangeboden wordt als toeristische verhuuraccommodatie? De ruimtelijke verschijning heeft niets te zien met het specifieke gebruik van een verblijf.

Voor zover er geen schending is van de bestemming als recreatie moet de overheid zich niet bemoeien met het specifieke type van gebruik binnen die bestemming. De overheid moet zich enkel bezighouden met de goede ruimtelijke ordening en de rechtszekerheid verzekeren voor de onderneming.

Wat dit laatste betreft, is het merkwaardig dat diensten ruimtelijke planning plots allerlei nieuwe maatregelen willen opleggen m.b.t. hun eigen persoonlijke visie op ‘vergroening’ zonder rekening te houden met de economische rendabiliteit en de technische context van de betrokken recreatiebedrijven, laat staan dat daar een juridische basis voor bestaat.

Beleidsdocumenten zoals visienota’s of toetsingskaders vormen voor ondernemers in onze sector in toenemende mate een probleem. Bij stedenbouwkundige aanvragen worden deze goedgekeurde beleidsvisies immers al meegenomen in de beoordeling van de ‘goede’ ruimtelijke ordening. Ondernemers kunnen zich daartegen echter niet of nauwelijks verzetten omdat deze visies en toetsingskaders op zich (nog) geen aanvechtbare rechtsgrond hebben, ook al werden ze politiek goedgekeurd. Dit is principieel unfair en juridisch gesproken een bedenkelijke evolutie voor de rechtszekerheid van de ondernemer.

Enkel als beleidsopties eindelijk omgezet worden in een Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP) hebben ondernemers een juridisch kader om mee om te gaan en zo nodig in beroep te gaan tegen een weigering van omgevingsvergunning. Voor die tijd zijn ondernemers met stedenbouwkundige plannen hetzij overgeleverd aan de willekeur van de bevoegde ambtenaar of moeten zij hun plannen voor onbepaalde tijd uitstellen tot uiteindelijk het RUP in werking treedt.

Vraag RECREAD aan de provinciale en lokale besturen

RECREAD vraagt dat overheden veel meer omzichtig omgaan met de invulling van RUP’s voor verblijfsrecreatie en doorgedreven overleg plegen met de sector om een evenwicht te bereiken tussen de ondernemersbelangen (o.a. de rechtszekerheid en de rendabiliteit), de goede ruimtelijke ordening en de algemene maatschappelijke belangen.

Een zeer gedetailleerd RUP biedt enerzijds grote technische duidelijkheid en scherp afgebakende rechtsgronden van wat ruimtelijk kan en niet kan. Anderzijds biedt een minder gedetailleerd RUP meer kansen om met de nodige flexibiliteit nieuwe evoluties en trends toe te kunnen laten.

 

Aandachtspunt: Tegenstrijdige interpretatie Vrijstellingsbesluit art 7. 2°

Context

RECREAD stelt vast dat initiatiefnemers van pop-upcampings via de betrokken gemeenten en steden kennelijk met succes gebruik of liever misbruik maken van het Vrijstellingsbesluit art 7.2. om – jaar na jaar – telkens een volwaardige camping in te richten.

RECREAD stelt vast dat het kamperen ‘op zich’ voorgesteld wordt als een evenement om een loutere pop-upcamping als ‘evenement’ te laten erkennen. Voor RECREAD kan kamperen op zichzelf nooit als een evenement beschouwd worden zoals de wetgever dit bedoeld heeft in het Vrijstellingsbesluit.

RECREAD stelt dat het misbruik van het Vrijstellingsbesluit art 7.2. leidt tot feitelijke quasi permanente kampeeruitbatingen die – jaar na jaar – voor onbepaalde tijd kunnen blijven opereren zonder te beschikken over een omgevingsvergunning.

Dit gebeurt met medewerking van lokale besturen die o.i. gebruik kunnen maken van de actuele tegenstrijdigheden in de interpretatie van art 7.2. enerzijds vanwege bevoegd Vlaams minister van Omgeving Zuhal Demir en anderzijds vanwege het departement Omgeving.

Standpunt Vlaams minister Omgeving Zuhal Demir (N-VA) in antwoord op een parlementaire vraag nr. 1046 door Vlaams parlementslid Emily Talpe (Open VLD) luidt dat volgens de minister artikel 7.2 niet bedoeld is voor stedenbouwkundige handelingen die vergunningsplichtig zijn volgens punt 5° van artikel 4.2.1 VCRO (een grond gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten voor het plaatsen van één of meer verplaatsbare constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt, in het bijzonder woonwagens, kampeerwagens, afgedankte voertuigen en tenten). Aldus de minister kan er geen gebruikgemaakt worden van art. 7.2 van het Vrijstellingsbesluit voor het inrichten van tijdelijke campings. Enkel artikel 7.5 is van toepassing in dit geval met name voor evenementencampings (festivals) en kampeerplaatsen in het kader van begeleide groepen.

Standpunt departement Omgeving (Leidraad kleinschalige constructies): er kan gebruik gemaakt worden van art. 7.2 van het Vrijstellingsbesluit voor het tijdelijk plaatsen van constructies 4 x 30 dagen per jaar bedoeld voor verblijfsrecreatie. (mits toetsing weliswaar aan de bestemmingsvoorschriften gezien in de voorwaarden voor toepassing van art. 7.2 opgenomen is dat de algemene bestemming van het gebied niet in het gedrang mag gebracht worden).

Het standpunt van het departement is echter wat RECREAD betreft een schending van het gelijke speelveld in de sector aangezien voor kampeeruitbatingen altijd een omgevingsvergunning nodig is voor de inrichting en aanleg van het terrein, met uitzondering van alle mobiele constructies zoals bepaald in artikel 8.4 van het Vrijstellingsbesluit van toepassing op de terreinen die erkend worden in toepassing van het Logiesdecreet.

Vraag RECREAD aan de Vlaamse regering

RECREAD vraagt dat de Vlaamse Regering ondubbelzinnig klaarheid brengt over het toepassingsgebied van het Vrijstellingsbesluit art 7.2. in de zin zoals aangegeven door minister Zuhal Demir (N-VA) in vragen en antwoorden nr. 1046 met name dat kampeeruitbatingen zoals in de zin van het Logiesdecreet dienen te beschikken over de nodige omgevingsvergunningen zoals voorzien in de wetgeving VCRO en bovendien ook moeten gelegen zijn in de juiste bestemmingszone die een uitbating met als functie verblijfsrecreatie toelaat.

 

Aandachtspunt: Problematiek permanente bewoning campings

Context

In Vlaanderen zijn er op vandaag vele duizenden sociale woningen te kort. De overheid werkt aan een inhaaloperatie. Dat neemt begrijpelijkerwijze zijn tijd. Helaas zorgt het chronische tekort aan sociale huisvesting nu al decennialang voor een stuk afwenteling van deze problematiek richting de kampeersector. Naar schatting wonen drie- tot vierduizend mensen permanent op een openluchtrecreatief terrein in Vlaanderen.

Een aantal daarvan wonen er legaal via een vroeger goedgekeurde wettelijke overgangsperiode met uitdoofscenario. De meesten echter wonen er volkomen illegaal in een zone die ruimtelijk bestemd is voor verblijfsrecreatie met medeweten van de betrokken steden en gemeenten.

Het permanent wonen in zones bestemd voor verblijfsrecreatie is echter voor RECREAD problematisch omwille van de aanslag op het imago van de reguliere kampeerbranche. Immers, een bepaald deel van dergelijke bewoning vindt plaats in een context van vaak minder verzorgde stacaravans en/of op terreinen die zich vaak in een staat van ‘verrommeling’ bevinden. Wanneer deze minder kwalitatieve context in het nieuws komt of in realityshows op tv straalt dit zeer negatief af op het imago van de reguliere kampeersector in het algemeen en meer bepaald het segment van de zogenaamde jaargasten (de vaste staanplaatsen). Dit onderdeel vormt net een belangrijke markt binnen de Vlaamse kampeerbranche.

In 2006 schreef federaal minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael een omzendbrief met onderrichting aan alle burgemeesters, provinciegouverneurs en arrondissementscommissarissen (omzendbrief d.d.15 maart 2006) met betrekking tot de woonproblematiek op kampeerbedrijven en de gewenste aanpak daarvan.

Daarin legt de minister uit dat de wet op de bevolkingsregisters de toepassing van de wet op de ruimtelijke ordening niet in de weg staat. Met name verwijst hij naar de procedure van de voorlopige inschrijving, zoals geregeld in artikel 16, §2, van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister. In zijn schrijven stelt federaal minister Dewael dat de gemeenten echter te weinig gebruikmaken van deze procedure.

Het principe van de voorlopige inschrijving bestaat er in dat ieder persoon of gezin, dat om zijn inschrijving verzoekt in een gebouw waar permanente bewoning niet is toegelaten om reden van de veiligheid, de gezondheid, het urbanisme of de ruimtelijke ordening, voorlopig wordt ingeschreven voor een periode van maximum drie jaar. De inschrijving in de registers wordt definitief als de gemeentelijke overheid binnen de drie maanden na de aanvraag geen administratieve of gerechtelijke procedure, waarin door of krachtens de wet is voorzien, heeft ingezet om een einde te maken aan de onregelmatige toestand. De inschrijving wordt eveneens definitief indien de gerechtelijke of administratieve overheid, nadat de gemeente deze procedure heeft ingezet, nagelaten heeft binnen de drie jaar na de inschrijving de beslissingen en maatregelen te nemen om aan de betwiste toestand een einde te stellen.

De definitieve inschrijving betekent echter – aldus de omzendbrief van minister Dewael – geenszins een legalisering van de situatie. Ook na de definitieve inschrijving kunnen voornoemde gerechtelijke en administratieve procedures steeds worden ingezet of voortgezet. Evenmin ontslaan de voorlopige of definitieve inschrijving de betrokkenen van hun strafrechtelijke aansprakelijkheid omwille van een overtreding van de wetgeving.

De regeling van de voorlopige inschrijving beoogt, nog steeds volgens de omzendbrief van minister Dewael, te vermijden dat personen geen adres meer zouden hebben, waardoor ze onbereikbaar zouden worden voor de diensten die sociale prestaties leveren, van de kinderbijslag tot de pensioenen of de OCMW’s.

Minister Dewael schrijft echter: “Ik ben van oordeel dat men niets oplost door de inschrijving van de betrokken bewoners te weigeren, maar ze daarna verder te laten wonen. Het probleem kan integendeel slechts worden opgelost als de bevoegde instanties met toepassing van de geëigende procedures een einde maken aan de onaanvaardbare onwettige toestanden, bijvoorbeeld door de woning onbewoonbaar te verklaren of door de decreten op de ruimtelijke ordening te doen toepassen. Het beleid inzake ruimtelijke ordening, het woonbeleid of een sanitair beleid kan echter niet gevoerd worden via de wetgeving inzake de bevolkingsregisters.”

Tot daar enkele belangrijke elementen en passages uit de geciteerde ministeriële omzendbrief die verder doorgaat met specifieke instructies aan de gemeenten.

Het Vlaamse beleidsniveau verwijst vandaag steevast naar deze omzendbrief om de verantwoordelijkheid voor de strijd tegen illegale permanente bewoning in zones bestemd voor verblijfsrecreatie volledig bij de gemeenten te leggen. Volgens Vlaanderen hebben de gemeenten immers alle sleutels in handen inzake handhaving.

Het punt is nu volgens RECREAD dat de situatie waarvoor federaal minister van Binnenlandse zaken Dewael zijn omzendbrief schreef in feite vandaag nog altijd bestaat. In veel gevallen bleef de omzendbrief dode letter. Sinds 2016 moet ook geen heil meer verwacht worden van het Logiesdecreet aangezien de controle op permanente bewoning op kampeerterreinen niet langer meer door Toerisme Vlaanderen uitgevoerd wordt. Toerisme Vlaanderen controleert vandaag enkel nog de planologische conformiteit van een kampeerterrein dat moet kunnen bewijzen dat het in de juiste ruimtelijke bestemmingszone ligt.

RECREAD stelt zich de vraag in hoeverre de federale ministeriële omzendbrief van 15 maart 2006 over de bevolkingsregisters door de gemeenten ook echt toegepast wordt via de aanbevolen aanpak? Zijn daar ook gegevens over?

RECREAD stelt zich ook de vraag naar de zin van de controle van de stedenbouwkundige conformiteit als decretale basisvoorwaarde zoals bepaald via art 4, 9° van het nieuwe Logiesdecreet zolang het permanent wonen in zone verblijfsrecreatie – zondermeer een overtreding inzake ruimtelijke ordening – in feite toch onder de radar van het Agentschap Toerisme Vlaanderen blijft? Waarom dan nog het planologische attest opvragen aan kampeeruitbaters? Was immers het hele opzet van het decreet niet om veiligheid en kwaliteit te verzekeren aan de logiesgebruiker en de erkende logiesuitbaters in bescherming te nemen tegen uitbatingen die de spelregels niet volgen? Toerisme Vlaanderen verwijst echter steevast naar de diensten Omgeving die eerst moeten optreden alvorens kan vastgesteld worden vanuit het Logiesdecreet dat een terrein op het punt van de ruimtelijke ordening in feite ook niet meer voldoet aan het Logiesdecreet en het daarom ook zijn erkenning kan verliezen.

Vraag RECREAD aan de Vlaamse regering

RECREAD vraagt dat de Vlaamse Regering de problematiek van het permanent wonen op kampeerterreinen erkent als knelpunt voor het imago van de toeristische kampeersector en in het nieuwe regeerakkoord aankondigt structurele maatregelen te zullen treffen die moeten leiden naar de volledige afbouw van het permanent wonen in zones bestemd voor verblijfsrecreatie dit binnen een redelijke termijn.

5. Versoepeling reddersbrevet en toezichtregels

Context

Het verplichte wettelijke toezicht in de publieke zwemgelegenheden van de recreatiesector wordt momenteel zeer ernstig bemoeilijkt door het chronische tekort aan beschikbare redders met een vereist reddersbrevet. Dit tekort wordt mee in de hand gewerkt door de zeer zware fysieke eisen die gesteld worden in de reddersopleiding. Een aantal van de voorwaarden in deze opleiding zijn volgens RECREAD niet redelijk te noemen in functie van de aard van de recreatieve zwembaden.

RECREAD stelde tijdens de huidige legislatuur vast dat de Vlaamse Regering stappen wil zetten om een nieuw wettelijk kader te creëren voor de groeiende maatschappelijke vraag naar zwemmen in open water zonder toezicht.

Vraag RECREAD aan de Vlaamse regering

RECREAD vraagt aan de nieuwe Vlaamse regering om een initiatief te nemen om de opleiding tot redder te versoepelen en/of aan te passen aan de specifieke noden van de louter recreatieve baden in Vlaanderen.

Gelet op de politieke en maatschappelijke evolutie rond zwemmen in open water zonder toezicht vraagt RECREAD aan de Vlaamse regering overleg over het versoepelen van de toezichtregels voor de publieke recreatieve baden tot een niveau waarbij een haalbaar evenwicht bereikt wordt tussen het zwemmen zonder toezicht enerzijds en anderzijds minimale veiligheids- en toezichtvoorwaarden voor de zwemmers.

Naar analogie van de baden in de binnenlandse hotelsector is RECREAD vragende partij aan de Vlaamse Regering voor het toelaten van zwemmen zonder enig toezicht in de recreatieve zwembaden die op gecontroleerde wijze enkel toegankelijk zijn voor de logerende gasten en dit onder overeen te komen voorwaarden.

6. Nieuwe KB’s veiligheid speelpleinen: overleg gevraagd

Context

FOD Economie kondigde tijdens de huidige legislatuur aan dat de 20 jaar oude KB’s inzake veiligheid van speeltoestellen en speelpleinen zouden herzien worden in de volgende regeerperiode.

Vraag RECREAD aan de federale regering

RECREAD vraagt aan de nieuwe federale regering dat ook alle actoren aan de zijde van de uitbaters van speelpleinen zouden betrokken worden in overleg over de nieuwe KB’s.

7. KB Binnenluchtkwaliteit: haalbaar en gelijk speelveld

Context

Op 1 december 2022 verscheen de wet van 6 november 2022 betreffende de verbetering van de binnenluchtkwaliteit van publiek toegankelijke plaatsen in het Belgisch Staatsblad. Deze wet vormt het juridisch kader voor een verstrengd beleid inzake binnenluchtkwaliteit. De wet legt de belangrijkste principes vast, maar is op veel vlakken nog onduidelijk en laat veel ruimte voor interpretatie.

De concrete verplichtingen en de uitvoeringsmodaliteiten moeten nog via koninklijke besluiten verder uitgewerkt worden. Na veel aandringen werd door het federaal kabinet Volksgezondheid een overleg opgestart met een aantal sectoren vertegenwoordigd door UNIZO en 7 sectorale beroepsorganisaties waaronder ook RECREAD vzw. In de loop van oktober 2023 heeft dit gezamenlijke platform van beroepsorganisaties standpunt ingenomen tegen het huidige ontwerp van de uitvoerings KB’s.

Het is op het moment van de redactie van dit RECREAD-memorandum (november 2023) zeer de vraag of de KB’s nog uitgevaardigd zullen worden onder de huidige Vivaldi-regering. Hieronder schetsen wij eerst kort de voorziene wetgeving en vervolgens de voornaamste bezwaren vanuit het platform van sectororganisaties en UNIZO.

Het nieuwe wetgevende kader bestaat uit verschillende bouwstenen

1. De norm en het plaatsen van een luchtkwaliteitsmeter

Ten eerste worden er twee indicatieve en niet-bindende referentieniveaus voor binnenluchtkwaliteit vastgelegd. Deze luchtkwaliteitsnormen zijn richtinggevend en dus niet verplicht.

  • Niveau A, gekenmerkt door:
    • een minimum ventilatie- en/of zuiveringsdebiet van 40 m³/u per aanwezige persoon, waarvan ten minste 25 m³/u per aanwezige persoon verse buitenlucht is
    • de CO2-concentratie in de lokalen is lager dan 900 ppm
  • Niveau B, gekenmerkt door:
  • een minimum ventilatiedebiet van 25 m³/u per aanwezige persoon
  • de CO2-concentratie in de lokalen is lager dan 1200 ppm

De aanwezigheid van een luchtkwaliteitsmeter, die de CO2-concentratie meet in elke publiek toegankelijke ruimte, wordt wel verplicht.

2. De risicoanalyse en het actieplan

Elke uitbater van een publieke ruimte zal ook een risicoanalyse moeten uitvoeren. In die analyse worden alle factoren opgenomen die een invloed hebben op de luchtkwaliteit, zoals aanwezigheid van ventilatie of mogelijke vervuilbronnen. Als uit de risicoanalyse blijkt dat de binnenluchtkwaliteit niet gegarandeerd is, dan moet de uitbater een bijkomend een actieplan opstellen.

De luchtkwaliteitsmeter, de risicoanalyse en het actieplan moeten 12 maanden na de inwerkingtreding van de wet aanwezig zijn in de horecasector, de gebouwen van de sportsector en de gebouwen van de cultuur- en evenementensector met inbegrip van de bioscopen. Voor andere sectoren en de gebouwen in de publieke sector, die ook vallen onder de wet, zal nog een tijdslijn bepaald worden.

3. Certificering en labeling

Vanaf 1 januari 2025 komen volgens het ontwerp KB’s ook onderstaande verplichtingen erbij:

  • Een certificering aanvragen
  • Het toegekende label, dat bij de certificering hoort, afficheren
  • De plaats blijven uitbaten met dezelfde of minstens gelijkwaardige toestellen als op het moment van het behalen van het label

Ontwerp KB’s: in vraag gesteld door UNIZO en 7 sectororganisaties

Met het oog op de verdere bespreking van de uitvoerings KB’s, wenst UNIZO, samen met 7 betrokken sectororganisaties zoals o.a. RECREAD vzw, enkele zaken op te merken.

In eerste instantie stelt UNIZO de meerwaarde van een Belgisch wettelijk kader inzake binnenluchtkwaliteit in vraag. Deze nieuwe regelgeving is uniek in Europa. Is onze luchtkwaliteit dan inferieur? We betwijfelen het, maar het zijn wel onze ondernemingen die binnenkort verplicht worden om een luchtkwaliteitsmeter aan te schaffen, een risicoanalyse en bijhorend actieplan op te maken en labels uit te hangen. De veelheid aan wet- en regelgeving weegt vandaag al op Belgische ondernemingen. Bij de evaluatie van de invoering van de Europese Small Business Act (SBA), oordeelde de Europese Commissie in 2018 dat de administratieve last en procedures voor Belgische ondernemingen te zwaar en complex zijn. Het kan niet zijn dat door toenemende regelgeving en procedures de Belgische concurrentiepositie (verder) wordt aangetast. UNIZO stelt daarom voor om op een Europees niveau verder te werken. Een uitgebreide impactanalyse op Europees niveau, met inschatting van de gevolgen op nationaal niveau, is daarbij noodzakelijk.

Aansluitend bij het vorige punt merkt UNIZO op hoe belastend het vandaag al is voor bedrijven om te voldoen aan de administratieve vereisten van de overheid. Het voorleggen van bewijzen, behalen van vergunningen, rapporteren naar de overheid enzoverder is een van de meest veeleisende aspecten van ondernemerschap. Dat blijkt ook duidelijk uit UNIZO-enquêtes. Administratieve lasten zijn voor ondernemers hun op een na grootste bezorgdheid. Een vijfde van hen geeft aan dat dit de belangrijkste reden is waarom ze niet meer zouden starten als ondernemer. Het uitgangspunt van de wetgever moet dan ook administratieve vereenvoudiging zijn, maar met deze wetgeving worden er net bijkomende lasten gecreëerd.

UNIZO benadrukt dat binnenlucht enkel structureel kan verbeteren indien er een effectief en realistisch Europees kader wordt uitgewerkt. Daarbij is verder onderzoek over luchtverontreiniging en schadelijke stoffen noodzakelijk. Ook op het vlak van luchtkwaliteitsmeters is eerst verdere opbouw van kennis nodig. Technici en wetenschappers bevestigen dat een CO2-meter pas tweedelijnsinformatie bezorgt en dus niet rechtstreeks verband houdt met de binnenluchtkwaliteit. Luchtzuivering heeft ook geen invloed op CO2, dan is de meting ervan te weinig relevant. De voorgestelde maatregelen zijn dus onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd. UNIZO beklemtoont dat eventuele wetgeving omtrent deze problematiek zich dient te baseren op gedegen wetenschappelijk onderzoek. Enkel wanneer de nieuwste kennis en technologieën in een Europees regelgevend kader geïntegreerd worden, zal de binnenluchtkwaliteit in heel Europa kunnen verbeteren.

Wat het richtinggevend karakter van de normen betreft, kan dit nooit een voorbode zijn op een verplichting op lange termijn. UNIZO benadrukt dat het voldoen aan de opgelegde normen in de praktijk onhaalbaar is en vreest dan ook dat ondernemingen binnenkort zullen aankijken tegen torenhoge investeringen. Voor UNIZO kan het dus niet het opzet zijn dat er via een omweg extra verplichtingen en bijkomende investeringen worden opgelegd. Hierbij zijn verschillende opmerkingen te maken:

  • Financieel is de aankoop van dure ventilatiesystemen allesbehalve evident. En al zeker niet voor de kleinere ondernemingen. Dergelijke zware investeringen kunnen enkel plaatsvinden als duidelijk is hoe de overheid dit zal financieren. De leden kunnen deze kosten niet zelf ophoesten. UNIZO zou dan ook graag een financierings- en investeringsplan zien vooraleer er verdere stappen kunnen genomen worden.
  • Er mag geen onderscheid gemaakt worden tussen publiek en privaat. De wetgever zou in een eerste fase al minstens duidelijkheid moeten scheppen over de betaalbaarheid en financiering van de publieke infrastructuur.
  • Een duur ventilatiesysteem is, zeker op piekmomenten, ook geen garantie op succes.
  • Een verwijzing naar de normen opgenomen in de Codex Welzijn op het Werk, gaat niet op omdat deze normen inzake binnenluchtkwaliteit van werklokalen zich verspreiden over een tijdspanne van acht uur.
  • De problematiek combinatie energie, luchtzuivering, ventilatie en (on)gezonde buitenlucht vraagt meer voorafgaande aandacht en onderzoek.
  • Het risico op verschillende benadering door de verschillende gemeenschappen dient opgemerkt te worden.

Aansluitend mogen ook voor het uitwerken en opstellen van de risicoanalyse en het actieplan geen bijkomende facturen worden gecreëerd. In de praktijk betekent het vervullen van administratieve lasten een grote kost. Er is immers de productiviteitskost van het besteden van bijvoorbeeld één uur aan administratieve lasten. Maar in de praktijk komt het ook vaak voor dat ondernemers, wegens complexiteit, zich noodgedwongen moeten beroepen op externen. UNIZO benadrukt dat, wanneer verplicht, het essentieel is dat eigenaars de risicoanalyse en het actieplan zelf kunnen nakomen en hiervoor alleszins geen externe personen en/of diensten moeten inschakelen. UNIZO vraagt ook duidelijkheid over de contractuele verplichtingen uitbater-eigenaar-organisator. Er wordt momenteel van de uitbater enkel verwacht om zich van een risicoanalyse en actieplan te voorzien. Maar wat indien er uit de risicoanalyse blijkt dat investeringen aangewezen zijn? Het kan niet zijn dat de uitbater voor eventuele bijkomende investeringen moet instaan. Verduidelijking van de wetgeving op dit punt dringt zich op.

UNIZO stelt vast dat er opnieuw inspanningen worden gevraagd aan sectoren die ter verbetering van de binnenluchtkwaliteit al veel hebben geïnvesteerd inzake tijd, middelen en inzet. Deze sectoren zijn bovendien voor hun inkomsten afhankelijk van bezoekers. Het direct ter beschikkingstellen van de meetwaarden van de luchtkwaliteitsmeter is wetenschappelijk te weinig relevant en zal een foute interpretatie bezorgen aan de lezer. Dit zal een contraproductief effect hebben op het publiek. UNIZO is dan ook gekant tegen deze verplichting. Indien de regering alsnog deze plannen verderzet, geef uitbaters dan minstens de keuze om bezoekers te informeren over ofwel de meetwaarden van de luchtkwaliteitsmeter dan wel via het beschikbaar stellen van de risicoanalyse en het actieplan.

Tot slot staat UNIZO uitermate negatief tegen het uithangen van een label. De leden van UNIZO zijn expert in het communiceren met hun klanten. Laat de leden dan ook communiceren op hun expertwijze met hun doelgroep. Een label aan de gevel is geen adequate manier om aan te tonen dat voldaan is aan de wetgeving. In tegendeel, het zal stigmatiserend werken bij de ondernemers onderling. Het aanvragen, bekomen en uithangen van het luchtkwaliteitslabel is bovendien weer een schoolvoorbeeld van de zoveelste extra administratieve last die men creëert voor ondernemingen. Dit willen we niet.

UNIZO ondersteunt de doelstelling om de binnenluchtkwaliteit te verbeteren. Maar stelt het voorliggende Belgische kader in vraag. Het ontbreken van Europese regelgeving en Belgische ondernemingen allerlei (administratieve) verplichtingen opleggen, brengt hen in een nadelige (concurrentie)positie. Bovendien is ook het resultaat van enkel Belgische wetgeving marginaal. UNIZO pleit dan ook voor een aanpak van binnenluchtkwaliteit op Europees niveau, waarbij als uitgangspunt de (administratieve) overlast zo veel mogelijk moet worden beperkt.

Vraag RECREAD aan de federale regering

  • Er wordt beter gewacht op een EU-kader in plaats van eigen wetgeving
  • Het feit dat in het ontwerp van KB’s de openbare sector nog niet gevat zou worden, maar eerst enkele privésectoren is een schending van het gelijkheidsbeginsel. Dit zorgt uiteraard voor weinig draagvlak in de sectoren. Sectoren zullen dan ook naar de Raad van State stappen.
  • De ontwerp KB’s laten veel rechtsonzekerheid inzake investeringen. Wat als na de oefening in kader van risicoanalyse en vervolgens de certificering blijkt dat de initiële investeringen fout of onvoldoende zijn? Wie gaat dat betalen?
  • De ontwerp KB’s zorgen voor administratieve overlast.
  • De sectoren willen af van weer een stigmatiserend label erbij.
  • Er is middels de KB’s geen enkele garantie dat onze sectoren ontzien gaan worden bij nieuwe pandemie.
  • Bevoegdheidsconflict met deelstaten op wiens terrein de KB’s komen zoals sport, cultuur en toerisme. Er dreigt een grondwettelijk conflict.

8. Btw-tarief op 6% houden

Vraag RECREAD aan de federale regering

Sedert jaar en dag werkt de kampeersector aan het btw-tarief van 6%. RECREAD vraagt om dit behouden. Zo’n 70.000 vooral Belgische gezinnen hebben een vaste vakantiestek op kampeerbedrijven in Vlaanderen. Recreatie vormt een wezenlijk deel van het welbevinden en welzijn van vele gezinnen. Vakantie in eigen land vormt bovendien een meerwaarde voor onze eigen economie. Een btw-aanpassing naar een hoger tarief zou ook kwalijke neveneffecten kunnen hebben voor de betaalbaarheid van een recreatieverblijf, ook omdat de nutsvoorzieningen die als bijzaak geleverd worden bij de verhuur van het kampeerperceel dan ook aan het hogere btw-tarief moeten gerekend worden. Tot slot vindt RECREAD dat het behoud van 6% onze toeristische concurrentiepositie tegenover de buurlanden versterkt.

9. Leefbare handhaving sorteerplicht keukenafval

Vanaf 1 januari 2024 moeten alle Vlaamse bedrijven het keukenafval apart inzamelen en afvoeren via een erkend ophaler. Een verzekeringskantoor met 5 personeelsleden is hier gauw klaar mee. Maar voor een camping met vele honderden gasten is dit een ander paar mouwen. Ondernemers kunnen dan wel de sorteermogelijkheden voorzien en duidelijk informatie verstrekken in zeven talen, maar het is voor onze bedrijven onmogelijk én onbetaalbaar om elk zakje en bakje afval te controleren én er ook de fouten uit te halen. Net zo goed als dat praktisch onmogelijk is voor steden en gemeenten in openbare parken, voor de NMBS in haar stations of voor de scholen.

Vraag RECREAD aan de Vlaamse regering

RECREAD vraagt dat handhaving op deze regel leefbaar blijft en rekening houdt met de specificiteit van de recreatiesector die in wezen niet verschilt van particuliere huishoudens.